Tibet

Bevolking

Het Tibetaanse volk is van Mongoolse origine. Waarschijnlijk stammen ze af van nomadische volkeren die vanuit het noorden Tibet zijn binnen gekomen. In het oosten en zuidoosten van Tibet is er echter ook een duidelijk verwantschap met de volkeren van Birma en in het westen met die van de sherpa's uit Nepal.
De Tibetaanse manier van leven is gebaseerd op het Boeddhisme. Ondanks de invloeden van de omringende landen bleef de Tibetaan zichzelf. Zo heeft Tibet nooit een kaste systeem gekend. Er is weliswaar een verschil tussen arm en rijk en de daarbij horende sociale status, maar door de opkomst van de grote kloosters werd het mogelijk voor de lagere sociale klassen om op te klimmen. In de Tibetaanse samenleving zijn drie verschillende sociale klassen: de nomaden, de boeren in de valleien, en de kloosterlingen.
Huwelijken worden meestal gesloten, na een consult van een lama of sjamaan. Nog niet zo lang geleden kende Tibet nog het gebruik dat een vrouw meerdere echtgenoten kon hebben. Als een vrouw de oudste zoon in een familie trouwde, trouwde ze ook zijn jongere broers. De kinderen uit dergelijke huwlijken noemden alle broers 'vader'. Dit gebruik zorgde ervoor dat landerijen niet hopeloos verdeeld hoefden te worden
De doden worden traditioneel niet begraven of gecremeerd. Land was te kostbaar en hout voor crematie moeilijk te vinden. Volgens Tibetaanse traditie wordt het lichaam van de overledene meegenomen naar een heilige plek voor de 'Hemelbegrafenis'. Onder leiding van een lama of een priester worden gebeden gezegd voor de dode en worden liederen gezongen. Daarna wordt het lichaam in stukken gesneden en achtergelaten voor de gieren. Op deze manier wordt het lichaam ceremonieel terug gegeven aan de natuur.
Vooral op winderige plaatsen (b.v. bergpassen en bovenop huizen) plaatsen de Tibetanen
gebedsvlaggen. Zij geloven dat de wind de positieve krachten die door de vlaggen worden opgeroepen verspreidt. Niet alleen degene die de vlag plaatst, maar ook de omgeving en de voorbijgangers zullen daardoor hun werking ondergaan. De vlaggen worden beschreven met gelukssymbolen, gebeden en mantra's. De kleuren hebben de volgende betekenis: blauw = vrede; geel = kennis; groen = voorspoed; rood = bescherming; wit = succes.
De boeren
Een traditioneel Tibetaanse boerengemeenschap bestaat uit een groepje eenvoudige huizen omringd door akkers, die bij een nabijgelegen klooster horen. Men verbouwt gerst of graan en ze houden geiten en kippen. De rijkdom en sociale status, is afhankelijk van het aantal dieren die een boerenfamilie heeft. Daarnaast vormt ook het keukengerei een soort van welvaart. In koperen en tinnen potten en pannen wordt veel geld gestoken en wordt trots, blinkend gepoetst, uitgestald in open kasten.
   

De nomaden
Net als hun voorouders zijn de Tibetanen van origine nomaden. Tegenwoordig trekt nog ongeveer een kwart van de bevolking in groepen met hun kuddes yaks door de vlaktes en de bergen. Ze behoren tot de armste bevolkingsgroep van Tibet.
De nomade families leven in tenten van yakhaar. In het midden van de tent is een kookplaats. Een klein altaar met Boeddhistische afbeeldingen waarvoor dag en nacht yakboterlampen branden zal niet ontbreken. Men slaapt op bedmatjes die overdag worden opgerold. Het hoeden van de kuddes is mannenwerk. Hoewel ze hun standplaats meestal inrichten op een plek waar het vee zo dichtbij als mogelijk kan grazen, maar dat lukt niet altijd. Dan blijven de mannen soms dagen of zelf weken van huis. De vrouwen en jonge kinderen blijven bij de tenten en houden zich bezig met het weven van ruwe yakhaar dekens, het looien van schaapshuiden en het maken van boter en kaas.


Laat in de herfst daalt men af naar de valleien om handel te drijven op de dorps- of stadsmarkten. Yakvlees, boter, kaas, huiden en zelf geweven dekens worden geruild tegen graan en groentes. De nomaden handelen ook in zout, dat ze op de hoogvlaktes in het noorden vinden.
Hoewel steeds meer Tibetanen, vooral in de steden, overgaan naar westerse kleding is de traditionele dracht gelukkig nog lang niet uitgestorven.
De mannen dragen lange jassen van schaapshuid (Chuba) die om het middel wordt dichtgehouden met een doek of een riem. Aan de doek of riem worden vaak leren tasjes gedragen met daarin allerlei zaken als amuletten, geld, tabak of etenswaren. De traditionele laarzen worden gemaakt van strippen leer en hebben opgekrulde tenen.
De vrouwen dragen over het algemeen veel juwelen van onder andere koraal, amber en zilver, Ook dit wordt als een statussymbool gezien